Open ruimte en verstedelijking: een tegenstelling?

Een vrijstaande woning met zicht op groen is een vaak gekoesterde droom. Maar op een beperkt, verstedelijkt grondgebied als Vlaanderen blijft er, als gevolg van die droom, haast geen open ruimte over. Toch kun je die droom niet zomaar verbieden. Een blik op de alternatieven.

De droom van wonen op de buiten werd nadrukkelijk gepromoot door het economische en ruimtelijke beleid na de Tweede Wereldoorlog. Ondertussen beseffen we dat de balans tussen de private voordelen (een goedkope maar riante woning in het groen) en de publieke kosten (van de aanleg van wegen, nutsvoorzieningen, openbaar vervoer tot de teloorgang van natuur- en landbouwgebied) ervan behoorlijk uit evenwicht raakte. Dat kunnen we ons steeds minder permitteren.

Toch kan een ander beleid niet zomaar iedereen afstraffen die ooit buiten de stad ging wonen. Het is niet zo eenvoudig om mensen ervan te overtuigen dat wonen in de stad zoveel beter zou zijn; dat is geen formule die bij iedereen past. Het stedelijke misprijzen voor verkavelingsbewoners zal evenmin helpen om mensen de weg te tonen naar andere woonvormen. Ze zullen zich eerder geschoffeerd voelen in wat ze als de kern van hun cultuur én welvaart beschouwen. We mogen niet vergeten dat veel mensen in Vlaanderen hun huis (terecht) zien als een verzekering voor hun oude dag.

Toch merken veel mensen ook dat wonen in een verkaveling steeds meer nadelen heeft. Zoals de file die ’s ochtends al aan het einde van de lusweg door een woonwijk begint en pas ergens in Brussel, Gent of Antwerpen eindigt. Of hoe het prachtige vergezicht, waar bewoners ooit verliefd op werden, door de voortwoekerende verkavelingsdrang verdween achter eindeloze hagen, afrasteringen of zelfs prikkeldraad. De buiten veranderde ongemerkt in een binnen: private percelen kwamen zo dicht tegen elkaar te liggen dat ze elkaar het uitzicht op het zo mooie landschap ontnamen.

Fijnmazig netwerk

Architecte en stedenbouwkundige Paola Viganò sloeg de nagel op de kop toen ze opmerkte dat de lopende meter contactlijn tussen stedelijke en groene ruimte nergens zo groot is als in Vlaanderen. Maar dat raakvlak tussen wonen en groen is ook zo sterk geprivatiseerd dat de open ruimte niet langer op de voorgrond staat, maar achterkant werd. De historische structuur ervan werd onzichtbaar. Dat zou weleens een van de sterkste triggers kunnen worden om bewoners van verkavelingen ertoe te brengen hun individuele paradijs vaarwel te zeggen. Als we bewoners willen overtuigen om hun – vaak onbetaalbaar geworden – wensen bij te sturen, moet daar wel iets tegenover staan. Mooie publieke ruimtes bijvoorbeeld, of een beter voorzieningenniveau (want daar knelt het schoentje steevast in verkavelingen).

(c) Ferraris 1777

Er is ook een ander argument – minder rationeel, maar des te krachtiger: dat anders wonen ook het contact met het authentieke landschap kan herstellen. Dat was de gok die Dirk Somers van Bovenbouw Architectuur waagde, in samenwerking met Labo S en Labo A van de Universiteit Gent, voor de Pilootprojecten Wonen van het Team Vlaams Bouwmeester. De studie van de Ferrariskaart uit 1777 legde de rurale landschappelijke structuur van de Vlaamse nevelstad bloot. Dat fijnmazige netwerk bleek de structuur van coulissen van trage wegen, hagen en beken te hebben. Binnen de opeenvolging van ruimteschermen vonden gebouwen een plaats als accenten in een coherente ruimtelijke structuur. Die herken je nog nauwelijks in de huidige dichtgetimmerde verkavelingen.

Bovenbouw verzon een geraffineerde typologie van collectieve woningen die, ondanks een hogere dichtheid dan de historische, dat landschap weer in beeld brachten. Met minder eigen pelouse per woning, maar veel meer publiek toegankelijk landschap in ruil. Het ontwerp van Bovenbouw illustreert zo de structurerende rol die het landschap kan spelen om collectief wonen te organiseren en aantrekkelijk te maken.

Een alternatief, landschappelijk woonscenario © Bovenbouw Architectuur, Labo S en Labo A (Universiteit Gent)

Zulke denkexperimenten blijven echter relatief perifeer. De aandacht gaat, in het spoor van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, nog steeds meer naar stedelijke verdichting, pakweg rond mobiliteitsknooppunten en voorzieningen. Het besef breekt echter door dat ook in een stedelijk milieu – en in een historisch altijd al diffuus, half verstedelijkt gebied als Vlaanderen is die grens zelden scherp te trekken – het landschap, als beeld en als concrete realiteit, van eminent belang is.

De open ruimte in steden wordt niet langer gezien als leegte die zo snel mogelijk opgevuld moet worden. Ze blijkt vele heilzame effecten te hebben: ze vangt de pieken in neerslag op, tempert het hitte-eilandeffect, vormt een buffer tegen lawaai en is een biotoop voor fauna en flora. Er kan voedsel verbouwd worden, en ze is ook een plek voor ontspanning en ontmoeting. Net als in de voorstellen van Bovenbouw verleent de open ruimte de stad en haar bewoners zo een identiteit, een onverwisselbare plek. Ook binnen de stad is de open ruimte zo een vitaal onderdeel van het stedelijke systeem of metabolisme.

Tussenstad

Recent spitten diverse onderzoeken en beleidstrajecten dat samenspel van open ruimte en verstedelijking uit. Het Open Ruimte Platform – een samenwerking tussen de Vlaamse Landmaatschappij, Ruimte Vlaanderen, de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten en de Vereniging van de Vlaamse Provincies – gaat ervan uit dat de open ruimte een cruciale bouwsteen en hefboom is voor de toekomst van verstedelijkt Vlaanderen. Het platform verspreidt niet alleen kennis op dat gebied, maar werkt ook testcases uit via ontwerpend onderzoek. Dat leidt tot aanbevelingen voor toekomstig beleid. Steden en gemeenten volgen. Gent nam bijvoorbeeld voedselstrategieën en stadslandbouw expliciet op in zijn ruimtelijke beleid.

Het Team Vlaams Bouwmeester speelde op dit terrein de afgelopen jaren een voortrekkersrol met LABO RUIMTE. De nieuwe Vlaams Bouwmeester Leo Van Broeck gaat voort op dat elan; hij zet nog sterker in op het belang van natuur en open ruimte. Volgens Van Broeck moeten we zelfs streven naar mensenvrije ruimtes met een verhoogde biotoopwaarde. Niet alle ruimte moet ten dienste staan van de mens. Ruimtelijke ontwikkeling mag best een minder antropocentrische blik huldigen.

Metropolitaan Kustlandschap 2100.
© AWB, XDGA architecten, Maat ontwerpers, H+N+S landschapsarchitecten, Deltares en Technum

De studie Metropolitaan Kustlandschap 2100 bracht in het kader van LABO RUIMTE al aan het licht dat het landschap een structurerend gegeven is voor zowel klimaat- en energieopgaven als voor de ontwikkeling van de bebouwing in de kuststreek. Metropolitan Landscapes (een onderzoek gevoerd in samenwerking met Leefmilieu Brussel, de Vlaamse Landmaatschappij, het Agentschap voor Natuur en Bos, Brussel Stedelijke Ontwikkeling, Ruimte Vlaanderen en de Brussels en de Vlaams Bouwmeester) maakte die oefening voor het gebied van het Brussels Gewest en de Vlaamse Rand. Het wilde een alternatief discours aankaarten waarin Brussel en de Rand, open ruimte en stedelijke ontwikkeling als onderdelen van één geheel begrepen worden. Het ging daarbij vooral om de open ruimte in de randstedelijke tussenstad. Ruimtelijk en bestuurlijk lijkt ze noch tot de stad, noch tot het platteland te behoren. Het onderzoek toonde aan dat ze nochtans deel uitmaakt van die stad, en veel meer is dan enkel compensatie voor verstedelijking.

Metropolitan Landscapes
© Tim Van de Velde

Een eerste verkennend onderzoek voor Metropolitan Landscapes werd uitgevoerd door Bureau Bas Smets (Brussel) en LIST (Parijs). Zij brachten vier grote structuren in kaart die het Brusselse landschap historisch vormden: de Zennevallei en de infrastructuur die zich er in de loop der tijden op entte; het fijnmazige rivieren- en bekenstelsel dat de ontwikkeling van Brussel bepaalde; het ontworpen landschap van geplande grote parken, pleinen en verkeersassen; en ten slotte het systeem van parken en open ruimtes omringd door bebouwing. Die vier grote structuren vormen samen het exemplarische landschap, dat een richtinggevende landschappelijke structuur biedt voor de toekomstige ontwikkeling van metropolitane landschappen in Brussel en de Rand. Ongeacht hun diversiteit qua schaal en omvang hebben die metropolitane landschappen karakteristieken en functies die de lokale schaal overstijgen. Het onderzoek laat ook zien hoe versnipperde open ruimtes de potentie hebben om tot metropolitane landschappen uit te groeien. Door zulke landschappen vlotter toegankelijk en bereikbaar te maken voor een breed publiek van bewoners en bezoekers, kunnen ze de nieuwe publieke ruimtes worden voor een groeiende metropool. In plaats van ze te verkavelen en te versnipperen kan men de bebouwing juist verdichten aan de randen ervan. Zicht op en toegang tot open ruimte verleent de bebouwing eromheen een grote meerwaarde. Het landschap zelf krijgt een grootstedelijke allure. Het openbaar vervoer speelt een cruciale rol in dat proces. Zo bieden zelfs bescheiden open ruimtes een deel van de oplossing voor de demografische, sociale, ecologische, economische en infrastructurele uitdagingen waar de regio voor staat.

Brussel, exemplarisch landschap © Bureau Bas Smets en LIST

Coalition of the willing

Een landschap kun je echter pas echt metropolitaan noemen als het een reële bijdrage levert aan het totale ecosysteem van de metropool. Die systeemwaarde is niet alleen ecologisch. Het gaat ook over de vraag hoe het landschap zich verhoudt tot de vier grote structuren, en zo de stad als systeem draaiend houdt. Die systeemwaarde wordt mee bepaald door de rol van het landschap in waterhuishouding, ecologische continuïteit, luchtkwaliteit, geluidsabsorptie, bescherming tegen erosie, landbouw, logistiek, sociaal belang enzovoort.

Met dit verkennende onderzoek van Bas Smets en LIST gingen vier ontwerpteams in vier randstedelijke gebieden (Zuidelijke Zennevallei, Scheutbos, Molenbeekvallei, Noordelijke Zennevallei) aan de slag. Ze onderzochten of de landschappelijke invalshoek werkelijk kansen biedt om nieuwe verbanden te laten ontstaan tussen open ruimte en stedelijkheid. Een coalition of the willing als het ware, waarin zowel stedelijke als open ruimte-partners door een gezamenlijke bril keken naar ruimtelijk-maatschappelijke vraagstukken. Het partnerschap achter Metropolitan Landscapes was een gelegenheidsverband, een eerste poging tot de ontwikkeling van een gedeeld begrippenkader, dat inspiratie wil bieden aan alle actoren op het terrein. Hopelijk volgen daar nieuwe coalities en reële projecten uit.

Dit artikel verscheen eerder in Architectuurtijdschrift A+, editie 263, december 2016 – januari 2017, in co-auteurschap met Elke Vanempten.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s