Metropolitaan landschap als coalitie

Onder impuls van vele actoren en projecten verandert de open ruimte in Brussel en omgeving voortdurend. Eerder dan die veranderingen passief te ondergaan, bezit open ruimte heel wat capaciteiten om een actieve en structurerende rol op te nemen in een kwaliteitsvolle ontwikkeling van onze verstedelijkte ruimte. Dat uitgangspunt vormde de basis van het studiewerk binnen Metropolitan Landscapes. In plaats van te worden weggezet als een lege ruimte, restruimte of tegenhanger van verstedelijking, wordt open ruimte hier beschouwd als een integraal onderdeel van het stedelijk systeem en drager van een breed palet aan maatschappelijke functies en diensten.

Dit uitgangspunt werd verkend en uitgediept in een ontwerpend onderzoek naar de open ruimte en de actoren werkzaam in het metropolitane gebied in en om Brussel. Hoewel de begrenzingen van ‘metropolitaan Brussel’ voer zijn voor discussie, onderzoeken we in deze studie het gebied dat het Brussels Gewest en de rand omvat. De randstedelijke open ruimte, gelegen in de frontlinie van ruimtespeculatie en op de overgang tussen meer verstedelijkt en landelijk gebied, kreeg daarbij speciale aandacht.

Voor de realisatie van deze studie sloegen Leefmilieu Brussel, de Vlaamse Landmaatschappij, Brussel Stedelijke Ontwikkeling, Ruimte Vlaanderen, de Brusselse en de Vlaamse Bouwmeester de handen in elkaar. In een latere fase werd deze coalitie aangevuld met het Agentschap voor Natuur en Bos. Zo ontstond een bijzonder partnerschap tussen Brusselse en Vlaamse, stedelijke en ‘open ruimte’-administraties. Gezamenlijk verkennen ze de manier waarop een andere en gedeelde blik op de positie en rol van open ruimte in dit metropolitane gebied kan ontstaan. Deze studie, uitgevoerd in het kader van LABO RUIMTE, is slechts een eerste stap, een eerste verkenning van de materie, die voornamelijk wil aanzetten tot dialoog. In wat volgt wordt de bredere opzet van de studie gekaderd en een leeswijzer voor de volgende hoofdstukken van dit boek verschaft.

Het (op)gedeelde landschap van Brussel en haar rand:
contrasterende lezingen en gemeenschappelijke uitdagingen

Het Brusselse metropolitane landschap kent heel wat grote maatschappelijke uitdagingen zoals omgaan met demografische groei, werkgelegenheid voor een diverse bevolking, een efficiënt en duurzaam mobiliteitssysteem, kwaliteitsvolle voedselvoorziening, ecologisch en ruimtelijk waterbeheer, de nood aan een energietransitie, verlies aan biodiversiteit tegengaan… Deze uitdagingen en de ruimte waarin ze aangepakt moeten worden, beperken zich niet tot de administratieve grenzen, noch tot afgebakende sectorale bevoegdheden. De ‘metropolitane ruimte’ functioneert integendeel als een samenhangend ruimtelijk-sociaal systeem waarbij functionele relaties en ruimtelijke structuren de gewest- en sectorgrenzen overstijgen. Samenwerking om toekomstige uitdagingen aan te gaan is wenselijk en in vele gevallen absoluut noodzakelijk.

Samenwerking is echter niet evident. Zo wordt er momenteel over Brussel en de rand nog vaak in tegengestelden en beperkingen gedacht. Beschouwingen zoals ‘Brussel als de uitdijende olievlek die de Vlaamse groene gordel bedreigt’ of ‘Brussel als Franstalige stad waar al meer dan voldoende rekening gehouden wordt met de Vlaamse minderheid’ illustreren het gangbare discours. Het zijn zienswijzen van bepaalde groepen om de werkelijkheid te duiden, maar vaak slagen ze er niet in de complexe en meervoudige realiteit van Brussel en de rand te vatten en bovendien plaatsen ze groepen tegenover elkaar. Er is nood aan een productievere en gemeenschappelijke lezing van het gebied, die beter aansluit op de reële situatie en uitdagingen van de regio (KU Leuven 2014).  Die zoektocht naar een gedeelde lezing, met open ruimte als vertrekpunt en katalysator voor dialoog, is een ambitie van de Metropolitan Landscapes studie.

Beeld: 2 lezingen van 1 territorium – 1 landschap, Bureau Bas Smets en LIST

Metropolitan Landscapes wil een eerste aanzet leveren voor een alternatief discours waarin Brussel en de rand, open ruimte en stedelijke ontwikkeling, opnieuw samenwerkende delen van één geheel worden. Daarbij wordt vertrokken van de veronderstelling dat ‘open ruimte’ een onderbenut thema is met heel wat potentie om actoren te verenigen rond gemeenschappelijke uitdagingen en gedeelde belangen. Door de vele functies en diensten (voedselvoorziening, waterberging, biodiversiteit, recreatieruimte, identiteitsverlening, zachte mobiliteit, enz.) die ze opneemt, is open ruimte al lang niet meer exclusief ruraal, ver verwijderd of afgesneden van de stad, maar een vitaal onderdeel van het stedelijk systeem of metabolisme. Hoe we die open ruimte kunnen inschakelen als motor voor een meer kwaliteitsvolle en vernieuwende maatschappelijke en stedelijke ontwikkeling in zowel zachte als harde sectoren (natuur, recreatie, landbouw, wonen, mobiliteit, industrie, enz.), is een van de sleutelkwesties waarmee het partnerschap aan de slag ging.

Het gezamenlijk initiatief en de cofinanciering van de studie door de Brusselse en Vlaamse overheden is in dat opzicht niet enkel vernieuwend, maar ook een noodzakelijke voorwaarde. Projecten en vernieuwende visies worden zo de kans geboden om in overleg te ontstaan en te groeien.

Naar een ‘metropolitaan landschap’:
de veranderende rol van landschap en open ruimte

Het Belgische landschap is de afgelopen eeuw grondig veranderd onder impuls van verstedelijking, maatschappelijke en technologische transformaties. Aan de rand van de traditionele ‘stad’ is een hybride landschap ontstaan, waar de grens tussen stad en platteland, tussen bebouwd en open niet meer helder af te lezen is. Die randstedelijke, peri-urbane of rurbane ruimte is het voorwerp van heel wat – al dan niet ontwerpende – onderzoeken. Alternatieve ruimtelijke lezingen leidden tot een scala aan definities en terminologie: de ‘Zwischenstadt’ van Thomas Sieverts, de horizontale metropool van Secchi & Viganò, de ‘città diffusa’ van Indovina, de Vlaamse ‘nevelstad’,…

Elk van die definities doet een poging de tegenstelling stad versus platteland te overstijgen. Het landschap en de open ruimte zijn daarbij geen antistedelijke fenomenen of loutere compensaties voor verder oprukkende verstedelijking (meer). Het besef groeit dat open ruimtes een maatschappelijke rol te vervullen hebben binnen de stedelijke ruimte. In de open ruimte wordt voedsel geproduceerd, worden de pieken in neerslag opgevangen, kunnen stedelingen en randbewoners hun vrije tijd spenderen, wordt het hitte-eilandeffect getemperd, is er plaats voor zachte mobiliteit. De open ruimte verleent aan de stad en haar bewoners een identiteit, ze vormt een buffer tegen allerlei hinder – geluid, geur, zicht – en is ook de natuurlijke biotoop van heel wat andere organismen. Vanuit de diensten die ze levert, heeft open ruimte ook de potentie om ontwikkelingen in de zogenaamde ‘hardere’ sectoren – economie, wonen, mobiliteit – te sturen. Daarom spreken we hier over een ‘geactiveerde’ open ruimte: ze is het bindmiddel bij uitstek voor het samengaan van wonen, werken, recreëren, landbouw en mobiliteit en kan opportuniteiten aanreiken om de omliggende gebieden multifunctioneel te ontwikkelen.

Deze veranderende blik op de positie en rol van open ruimte vindt steeds meer ingang in zowel academisch onderzoek,  beleidsmatige discussies rond landschap als in een groeiend aantal projecten en denkoefeningen. In die discussies wordt ook het integrerende concept van een ‘metropolitaan landschap’ steeds vaker gebruikt. De traditionele ruraal-urbane tegenstelling wordt ingeruild voor een metropolitaan landschap dat bebouwde en onbebouwde ruimte integreert en dat urbane en rurale functies verweeft (Van den Brink et al. 2006). Zeker in Brussel en Vlaanderen is de verwevenheid van verschillende ruimtegebruiken en de afwisseling van open en bebouwde ruimte hoog. De beschikbaarheid van ruimte als grondstof is daarentegen beperkt. Het ontwikkelen van toekomstperspectieven  voor een metropolitaan landschap kan daarom niet langer fragmentarisch of per beleidssector worden georganiseerd.

De titel van het voorliggende ontwerpend onderzoek is bijgevolg niet toevallig. Het wil een andere zienswijze op de stedelijke ontwikkeling van de Brusselse metropool en haar uitdagingen inzake demografie, voedsel, water, klimaat, biodiversiteit, infrastructuur… uittesten en naar voor schuiven. Daarbij wordt bewust gekeken vanuit de open ruimte als natuurlijke onderlegger van dat metropolitane landschap, één die tot nog toe vaak onderbelicht is gebleven in stedelijke ontwikkelingsprocessen. Onder dergelijke open ruimte begrijpen we een breed scala aan ruimtelijke types en programma’s op een onverzegelde bodem zoals bossen, landbouwgebieden, natuurdomeinen, snippers langs snelwegen, spoorwegbermen, bossen, water, valleien, brownfields, tuinen,…

Open ruimte als basis voor een hernieuwde coalitie

Hoewel open ruimte in nauw verband staat met het wonen en werken in het verstedelijkte landschap, wordt ze nog te vaak gezien als een ‘zachte’ sector die uit zichzelf weinig harde economische opbrengsten genereert. Een hele batterij instrumenten, zoals het gewestplan, de ruimteboekhouding  of de afbakeningsplannen, werd in het verleden al gemobiliseerd om een defensief beleid te voeren en zo de open ruimte te vrijwaren. De focus lag op een zo kwaliteitsvol mogelijke verstedelijking binnen de kernen en aangeduide woongebieden, terwijl bouwrestricties in de overige zones wel zouden zorgen voor de nodige bescherming. Open ruimte kreeg een passieve rol toebedeeld. De geschiedenis leerde intussen dat deze strategie onvoldoende werkt. Ondanks toenemende verstedelijking wordt open ruimte vandaag nog steeds (te) vaak beschouwd als ‘restruimte’ of ‘beschikbare ruimte’ die plaats biedt aan woon- en andere infrastructuren.

De open ruimte in de randstedelijke ‘tussenstad’, waar dit onderzoek op focust, behoort ruimtelijk en bestuurlijk noch tot de stad, noch tot het platteland. Deze tussenstad wordt omschreven als een wereld die er letterlijk tussenuit valt, als een bestuurlijk niveau waar tegelijk bestuurlijke drukte (druk cross-sectoraal overleg) als leegte heerst (zwakke institutionalisering) (Dehaene 2014). Het gevolg is dat die ruimte het resultaat wordt van een optelsom van allerlei lokale handelingen, zonder samenhangende terugkoppeling naar een meer gecoördineerde vorm van bestuur. Een landschappelijke invalshoek, vanuit de open ruimte bijvoorbeeld, biedt in die randstedelijke context potenties om een zoekproces aan te sturen waarin nieuwe gelegenheidsverbanden kunnen ontstaan. Een ‘coalition of the willing’ als het ware, waarin zowel ‘stedelijke’ als ‘open ruimte’ partners verzameld worden om door een gedeelde bril naar ruimtelijk-maatschappelijke vraagstukken te kijken.

Het partnerschap achter Metropolitan Landscapes is zo’n gelegenheidsverband of coalitie die een eerste verkenning van de mogelijke betekenis van ‘het metropolitane landschap van Brussel’ en de structurerende kracht van open ruimte uitvoert. De vaststelling dat de kennis over bijvoorbeeld het fijnmazige vallei- en rivierenstelsel dat aan de basis ligt van vele ontwikkelingen in Brussel en de rand tekortschiet, werd de aanleiding voor een gezamenlijke verkenning van het begrip ‘metropolitaan landschap’. Die verkenning is een eerste poging tot de ontwikkeling van een gedeeld begrippenkader, dat hopelijk ook inspiratie kan bieden aan alle andere actoren werkzaam op het terrein en dat nieuwe coalities en reële projecten laat ontstaan.

Door de complexiteit van die ‘tussenstad’ en door de veelheid aan ruimtelijke claims en functies die er naast en door elkaar bestaan, is een andere planning, een ander bestuur en beheer van die ruimtes gewenst. Omdat ruimtelijke vraagstukken in die stadsrand, meer nog dan elders in Brussel en Vlaanderen, niet per sector of per project behandeld kunnen worden, wordt samenwerken en integrerend plannen een noodzaak voor alle sectoren en administraties, zowel de ‘harde’ als de ‘zachte’.  Ontwerpers kunnen in dit proces een belangrijke, mediërende rol spelen als facilitator in de op te zetten coalitie tussen alle belanghebbenden.

Ontwerpend onderzoek werd daarom in Metropolitan Landscapes bewust ingezet als middel om een gesprek tot stand te laten komen tussen diverse actoren. Ieder van de betrokkenen heeft zijn eigen agenda, eigen manier van werken en eigen terminologie. Het ontwerpend onderzoek was een middel om die verschillende violen in de eerste plaats duidelijk in beeld te krijgen en vervolgens waar mogelijk op elkaar af te stemmen. Door ontwerpend te denken werd getracht met de bestuurlijke en ruimtelijke complexiteit om te gaan. Het ontwerpend denken werd zo een manier om synthetiserend te denken, die de betrokkenen toelaat om de bestaande denk- en beleidskaders even los te laten.

Ontwerpend onderzoek op vier sporen als methodiek

Over ontwerpend onderzoek is reeds heel wat gezegd en geschreven. Desondanks bestaat een eenduidige beschrijving of definiëring ervan vandaag nog niet. Verschillende interpretaties staan naast elkaar, en hebben hun eigen waardevolle invalshoeken. In de context van Metropolitan Landscapes is ontwerpend onderzoek ingezet als methodiek waarbij ontwerpers aan de hand van ruimtelijke scenario’s of toekomstperspectieven de onderzoeksvraag scherpstellen, het gebied ontwerpmatig aftasten, nieuwe programma’s verkennen en visies voor het gebied ontwikkelen.

Het ontwerpend onderzoek vond plaats op twee schaalniveaus, in twee fasen. Een eerste verkennende fase werd opgezet om tussen de zeven initiatiefnemers een gedeeld begrippenkader te laten ontstaan rond het ‘metropolitane landschap’ en de betekenis ervan voor Brussel en de rand. Een multidisciplinair team, bestaande uit Bureau Bas Smets, LIST urbanism-architecture en de Earth System Science groep van de VUB, maakte een eigen interpretatie van wat een metropolitaan landschap toegepast op Brussel en de rand kan betekenen. Ze identificeerden de landschappelijke structuren, bepaalden drie criteria waaraan de Brusselse landschappen dienen te voldoen om metropolitaan genoemd te worden en inventariseerden uiteenlopende open ruimtes in het metropolitane gebied. 

In een tweede fase gingen vier ontwerpteams aan de slag op vier testgebieden. Zo werd de eerste voorlopige definitie uit fase één geconfronteerd met concrete en reële uitdagingen. De uitgewerkte voorstellen zijn géén finale masterplannen of blauwdrukken voor de sites, maar wel heel eigen en verschillende interpretaties van de definitie uit de eerste fase. Door hun verscheidenheid in aanpak en thema’s zijn de vier cases complementair, en gezamenlijk leveren ze ideeën die ook elders getest en gebruikt kunnen worden. De voorstellen zijn helemaal niet bedoeld om als dusdanig uitgevoerd te worden, maar willen in de eerste plaats inspiratie bieden om in de toekomst tot reële projecten en samenwerkingen te komen.

Op basis van de resultaten van de vier ontwerpende onderzoeken formuleerden Bureau Bas Smets en LIST vervolgens opnieuw een aantal intuïties. Het is een uiteenlopende set van inzichten, lessen en aanbevelingen die in overweging genomen kunnen worden bij het verder ontwikkelen van metropolitane landschappen. 

Tijdens maandelijkse stuurgroepen en twee tussentijdse workshops werd het ontwerpwerk van de teams geconfronteerd met de visies en verwachtingen van de partners en de externe, adviserende stuurgroepleden Eric Corijn, André Loeckx en Freek Persyn. Aan het einde van dit boek leveren zij in 9+1 zienswijzen kritisch commentaar bij het geleverde werk, kaderen ze het in een ruimere context en blikken ze vooruit naar mogelijke en noodzakelijke volgende stappen.

Het iteratieve proces van de studie Metropolitan Landscapes vormt ook de structuur van dit boek. Ontwerpend onderzoek is geen ontwerp en kan dus ook niet als afgerond beschouwd worden. Het onderzoeksmatige karakter van Metropolitan Landscapes veronderstelt voortdurende feedback en interactie. Elk hoofdstuk en elke fase reageert op de vorige en stelt de denkbeelden bij. Dit boek is bedoeld om de voorlopige inzichten die zo zijn ontstaan, terug te geven aan het maatschappelijk debat, aan de actoren werkzaam op het terrein.

Deze studie was immers slechts een eerste aanzet tot samenwerking. Grensoverschrijdend denken en werken – zowel wat betreft de grenzen tussen Brussel en Vlaanderen als de sectorale grenzen – blijft een complexe opgave gezien de vele visies en belangen. De ‘open ruimte’ administraties werkzaam rond natuur, bos, recreatie, zachte mobiliteit en water worden vaak als eersten geconfronteerd met de nood aan grensoverschrijdend denken. De open ruimte lijkt in die zin vaak de evidente en ideale toegangspoort tot samenwerking over de grenzen heen. De praktijk leert dat zelfs die ‘zachte’ ingang niet altijd even makkelijk is. De definitie van Metropolitan Landscapes en de vier testcases willen echter stapstenen zijn om het gesprek verder te zetten, om deze en nieuwe coalities uit te testen en om open ruimte in haar volle potentieel te gaan benutten.

Deze tekst verscheen eerder in het boek ‘Metropolitan Landscapes, open ruimte als basis voor stedelijke ontwikkeling’, in co-auteurschap met Elke Vanempten.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s