Brussel is een compacte stad. Deels uit noodzaak: de stad zit geprangd in een strak keurslijf, ingesnoerd door Vlaanderen en de Ring, terwijl de bevolking van Brussel steeds toeneemt en de woonnood al groot is. Maar Brussel als compacte stad is ook een bewuste beleidskeuze: het is de keuze voor een stad van nabijheid, een stad van levendige buurten met een mix aan wonen en werken —inclusief industriële activiteiten— en toegang tot groen en publieke voorzieningen. De compacte stad is een stad op maat van voetgangers, een stad met een voldoende hoge densiteit om openbaar vervoer efficiënt te laten functioneren. Het is echter belangrijk dat die compactheid op verschillende manieren vorm krijgt, met een diversiteit aan typologieën, opdat wonen in de stad ook haalbaar én aantrekkelijk is voor een divers publiek, inclusief gezinnen met kinderen.
Verdichting in Brussel verloopt niet altijd volgens een duidelijke visie of een gericht plan. Grotere reconversie- en verdichtingsprojecten worden ontwikkeld daar waar terreinen beschikbaar komen bij het wegvallen van vroegere functies — vaak industrie of infrastructuur. Ondertussen vindt ook een moeilijker in kaart te brengen maar sluipende verdichting plaats, voornamelijk in de historische binnenstad en de negentiende-eeuwse gordel, door kleinschalige projecten zoals het opdelen of optoppen van bestaande woningen, het samenvoegen van rijwoningen tot appartementen, het herbestemmen van loodsen tot lofts, of het vervolledigen van bouwblokken door het bebouwen van nog braakliggende percelen.
Densiteit is echter geen dogma, geen doel op zich. Rekening houdend met demografische evoluties zoals vergroening, vergrijzing en gezinsverdunning, én met de diversiteit aan woonwensen, kunnen verdichtingsoperaties een staalkaart aan kwaliteitsvolle en collectieve woonvormen opleveren. Verdichting gaat bovendien gepaard met een stijgende nood aan open(bare) ruimte en collectieve voorzieningen. De Brusselse burger beschikt meestal niet over een eigen tuin, en laat steeds vaker zijn stem horen bij nieuwe ontwikkelings- en verdichtingsprojecten. Ze eisen dat collectief groen minstens deels gevrijwaard blijft — zoals bijvoorbeeld aan de Ninoofsepoort. De reeds bestaande en klassieke (groot-)stedelijke parken, die tijdens de zomer vaak de aanblik geven van drukbezette stranden, overspoeld door Brusselaars op zoek naar koelte en speelruimte, worden aangevuld met meer diverse, kleinschalige en meer ‘geprogrammeerde’ open-ruimte initiatieven. Het pleidooi voor meer diversiteit in aanbod geldt dus voor de open ruimte evenzeer als voor de woonvormen.
De voorbije jaren ontwikkelden ontwerpers heel wat nieuwe concepten om verdichting in stedelijke regio’s kwaliteitsvoller te maken: nieuwe vormen van collectief wonen, inclusief hybride vormen van eigenaars- en opdrachtgeverschap; het stapelen en combineren van programma’s en functies in verzamelgebouwen; het delen van ruimtes en diensten; het sluiten van energie-, water- of grondstofkringlopen in nieuwe projecten; het creëren van community gardens die door of met bewoners zelf beheerd en geprogrammeerd worden; een meer autoluwe inrichting van publiek domein,… In hoeverre uiten die nieuwe concepten en de nood aan meer diversiteit zich al op het terrein, in de concrete stadsprojecten die Brussel verder verdichten?
Kralensnoer van nieuwe verdichtingsprojecten in de Kanaalzone
De Kanaalzone vormt vandaag een kralensnoer van nieuwe, grote ontwikkelingen in een nu al erg dense omgeving die opvalt door het grote aandeel aan kleine appartementen in veelal gesloten bouwblokken bewoond door een socio-economisch kwetsbare bevolking. De verhardingsgraad is er erg hoog, met een grote hittestress in de zomer tot gevolg, en weinig toegankelijk groen dat verkoeling en ademruimte biedt. Toch concentreren heel wat nieuwe verdichtingsprojecten zich precies in deze Kanaalzone, waar voormalige industriële terreinen vrijkomen, en waar bestaande bebouwing plaats moet ruimen voor schaalvergroting aangejaagd door stijgende grondprijzen. Langs het waterfront, waar wonen aantrekkelijk is, wordt verdichting haalbaar, betaalbaar, en winstgevend voor projectontwikkelaars. In de centrale Kanaalzone, met haar socio-economisch meer kwetsbare bevolking, worden projectontwikkelaars bovendien ook minder geconfronteerd met mondige mensen die hun eigen woondroom bedreigd zien door verdichting en schaalvergroting. De laatste resten open ruimte en groen worden stelselmatig aangevreten in opeenvolgende fases van de plannen —getuige de ontwikkelingen op Tour & Taxis. Ondanks de nood aan betaalbare woningen voor de bestaande bevolking in de Kanaalzone, ook voor grotere gezinnen, kiezen ontwikkelaars systematisch voor de bouw van een eenzijdig aanbod, gericht op de hogere middenklasse en investeerders, van kleine appartementen met één of twee slaapkamers, een typologie die de grootste opbrengst per vierkante meter oplevert. Om de hoogste nood te lenigen zien we vooral in die verdichte Kanaalzone restruimtes, groene snippers of doorsteken omgevormd worden tot kleinschalige parkjes op maat van de buurt, zoals de 4 ‘pocket parks’ langs de spoorlijn L50 of het Zennepark aan Masui.
Het verzamelgebouw: hyperstedelijkheid in de stationsomgeving
Toch zijn er ook een aantal interessante voorbeelden van nieuwe wijken in de Kanaalzone die vernieuwende architecturale en stedenbouwkundige concepten in hun projecten integreren. De herbestemming van de WTC I & II-torens kan als katalysator dienen in het realiseren van de ambitie om van de Manhattanwijk aan het Noordstation, ooit bedacht als monotone kantoorwijk gelegen langs een kruispunt van snelwegen en doorsneden door voetgangerspasserelles op hoogte, terug een levendige, gemengde, en dense woon- en werkwijk te maken aan één van de best ontsloten stations in België. De architecten —een consortium van 51N4E, l’AUC, en Jaspers-Eyers architecten— vormen de monofunctionele kantoortoren om tot een verzamelgebouw waarin wonen en werken elkaar als een millefeuille per verdieping afwisselen. Met de levendige en doorwaadbare plint die naast commerciële functies ook een serre en sportfaciliteiten herbergt, wordt de WTC een stukje stad op de schaal van een gebouw.
Het productieve bouwblok
Zuidelijker in dezelfde Kanaalzone vinden we Urbanities, één van de nieuwe projecten in de wijk rond het Biestebroeckdok: vandaag nog een minder ontwikkelde en ontsloten buurt dan de centrale Kanaalzone, maar daar komt de komende jaren verandering in. Het architectuurconcept voor Urbanities, waar MSA, Plusoffice en B2Ai voor tekenen, gaat op een innovatieve manier om met de stapeling van functies: drie uitgelijnde torenvolumes profileren zich richting het kanaal en zijn met de andere, lagere woongebouwen verbonden door een productieve sokkel met plaats voor lichte industriële activiteiten. De integratie van industriële activiteiten in het stadsweefsel is een expliciete ambitie van het Brussels Gewest: dit verwezenlijken vergde een heel andere bouwtypologie dan bij het WTC-project om de verschillende korrelgroottes van productie- en woonactiviteiten op een evidente wijze te combineren. Op het dak van de sokkel is ook ruimte voor een gedeelde tuin met stadslandbouw en een serre, en het is de ambitie om de afvalstromen van de industriële activiteiten (warmte en CO2) te recupereren voor hergebruik op de site. Het nabijheidsprincipe van de compacte stad, met de combinatie van wonen en werken, productie en consumptie, wordt hier toegepast op de schaal van een bouwblok.
Afwerking van het stadsweefsel: duurzaam en betaalbaar
Noordelijker langs het kanaal, op de Tivoli-site naast Tour & Taxis en het Greenbizz-bedrijvenpark, vinden we een project dat inzet op een mix van betaalbare koopwoningen en sociale huurwoningen. De nieuwe ontwikkeling, opgebouwd uit vijf bouwblokken die door verschillende ontwerpteams werden aangepakt, is een schoolvoorbeeld van een ecologisch en sociaal duurzame wijk met aandacht voor buurtparticipatie: het is een wijk met een hoge densiteit en een menging van doelgroepen en functies, met ook ruimte voor handel, crèches, collectieve (was)ruimtes, moestuinen, groendaken en een serre; alle woningen zijn passief en sommige zelfs energieneutraal, en grijswater wordt gerecupereerd. Stedenbouwkundig en qua architectuur mist het project echter durf. Het ensemble van de vijf eerder klassieke, gesloten bouwblokken, met weinig verschil in bouwhoogte, vult het bestaande stadsweefsel op, en voegt weinig nieuwe dynamiek toe aan het openbaar domein. In de binnenstraten is doorgaand verkeer weliswaar niet toegelaten, maar men mist hier de kans om de vijf bouwblokken samen te voegen tot één superblock naar Barcelonees voorbeeld. Het gemotoriseerd verkeer volledig bannen uit de straten zou kansen bieden voor het ontstaan van een nieuw type publieke ruimte in plaats van de klassieke straat of het (semi-)private binnengebied.
Campus wordt levendige stadswijk in parkachtige omgeving
Ook buiten de Kanaalzone, meer gespreid over Brussel, staan een aantal grotere stadsvernieuwingsprojecten op stapel op plekken waar ruimte ontstaat door het verdwijnen of anders organiseren van grootschalige functies. Op een aantal van die plekken wordt het campus-model ingeruild voor meer gemengde, stedelijke typologieën. De herhuisvesting van VRT en RTBF op de Reyers-site vormden de aanleiding voor het ontwikkelen van een nieuwe stadswijk waar het wonen zich inpast in een parkachtige omgeving. Ook voor de universiteitscampussen of de Heizel-site is er de ambitie voor een betere verankering in het stedelijk weefsel. Dezelfde beweging, weg van het campusmodel naar meer gemengde stadswijken is ook zichtbaar in de renovatieprojecten van grotere ensembles, vaak sociale woonblokken, met nieuwe bouwvolumes die een andere schaal creëren en meer voorzieningen in de buurt brengen. In de wijk Peterbos geven Lacaton Vassal en 51n4e volgens hun beproefde recept de bestaande appartementen van Blok 9 meer ruimte én kwaliteit door het voorzien van wintertuinen. Aan een sociaal huisvestingsproject langs de Condorlaan in Molenbeek voegen Dierendonckblancke architecten twee woonvolumes toe, maar ze slaagden er ook in om het ietwat onbestemde groen tussen de gebouwen te activeren door er een kleinschaliger collectief paviljoen te voorzien dat de schakel vormt tussen de verschillende woongebouwen. Het is een goede zaak dat er voor de grotere ontwikkelingen niet enkel naar de Kanaalzone wordt gekeken. Maar de tot ontwikkelingspool gepromoveerde campussen of voormalige infrastructuurzones zijn echter ook de weinige plekken in Brussel met een ‘overmaat’ aan openbare ruimte en groen. Als we die ruimte niet willen verkwanselen, is het belangrijk dat Gewest en gemeenten meer sturing geven aan een derde type verdichtingsproject: de incrementele verdichting van de aaneengesloten historische en negentiende-eeuwse, maar evenzeer van de twintigste-eeuwse bebouwing.
Twintigste-eeuwse gordel: kansen voor collectiviteit
Hoewel er in die twintigste-eeuwse gordel nog heel wat capaciteit tot verdichting ligt, ontbreekt het nog aan visie en methodes om er ook tot duurzame projecten te komen. Waar welke projecten ontwikkeld worden, hangt immers niet alleen af van een sturende overheid, maar ook van de onderliggende verdienmodellen en vormen van opdrachtgeverschap. Ook het bestaande stadsweefsel, het wegenpatroon en de grootte van de percelen, bepalen welke typologieën van verdichting mogelijk zijn, welke kwaliteiten we introduceren, en hoe we zo de diversiteit van de stad kunnen bevorderen. In een aantal tuinwijken experimenteert men met verdichting en een andere korrelgrootte door de introductie van collectieve woongebouwen, zoals in het ontwerp van Low architecten voor de sociale woonwijk Mariëndaal. Op terreinen in privaat bezit zijn dit soort projecten veel moeilijker te vinden én zijn individuele eigenaars ook moeilijker te stimuleren om mee te stappen in de realisatie van nieuwe typologieën. In andere steden onderzoekt men echter wel al hoe tot een betere balans te komen in de verdeling van de lusten en de lasten van verdichting door ook het potentieel van de twintigste-eeuwse gordel aan te boren. Net zoals we in de bestaande appartementsgebouwen en mede-eigendommen een versnelling moeten inzetten om de stedelijke renovatie te realiseren, zullen we ook voor die twintigste-eeuwse wijken, met overwegend individuele woningen, moeten nadenken over hoe we een meer collectieve organisatie én een ander publiek domein introduceren dat rekening houdt met de nieuwe demografische uitdagingen en ecologische opgaven.
Van compact naar polycentrisch
Brussel verder ontwikkelen tot compacte stad is geen makkelijke opgave, en in het debat over verdichting en stadsvernieuwing zijn er heel wat afwegingen die de keuze voor of tegen bepaalde plekken en vormen van verdichting motiveren. Buurten moeten bereikbaar zijn, natuurlijk, maar mobiliteit mag niet het enige sturende mechanisme zijn. Ook de fysieke onderlegger van het stadslandschap speelt een belangrijke rol: de bodem en het watersysteem, de open ruimte in en rond de stad. Nieuwe uitdagingen ten gevolge van klimaatverandering zijn aan de orde, zoals hittestress, droogte en wateroverlast, of het terug dichter bij de stad brengen van de voedselproductie. De economische en industriële ruggengraat van de stad bepaalt mee de mogelijkheden voor verdichting, maar net zo goed spelen de capaciteit van het bebouwde weefsel, het stratennet, en de publieke ruime een rol. Om de stad leefbaar, groen, en poreus te houden, is een polycentrisch model van stadsontwikkeling wenselijker dan een concentrisch uitdeinende stad met een eenzijdige gerichtheid op de Vijfhoek. In een polycentrische stad concentreert de verdichting zich in meerdere kernen, die met elkaar verbonden zijn via een netwerk van openbaar vervoer en fietsinfrastructuur, en dus moet de twintigste-eeuwse gordel mee het bad in. Temeer omdat hier nog ruimte is voor een doelgroep die de stad nog te vaak ontvlucht: gezinnen met kinderen op zoek naar meer vernieuwende vormen van gestapelde woningen, ruimer dan wat private ontwikkelaars in het centrum bieden, en betaalbaarder dan de klassieke eengezinswoningen. Bovendien herbergt de Brusselse twintigste-eeuwse gordel ook het potentieel voor een nieuw soort open ruimte, doordat de bebouwing er grenst aan grote ‘restruimtes’, die kunnen uitgroeien tot heuse metropolitane landschappen. Groene ruimtes die vlot ontsloten zijn en een ruim bewonersgebied bereiken, die tot in Vlaanderen reiken en échte ademruimte bieden, waar de compacte stadsbewoner evenzeer recht op heeft als de villabewoner in de rand.
Dit artikel verscheen eerder in Engelstalige versie in architectuurtijdschrift A+, editie juni 2019, nummer 278.